Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van Israël verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?
I stalo se, když je bili, a já pozůstal, že jsem padl na tvář svou, a zvolal jsem, řka: Ach, Panovníče Hospodine, zdaliž zahubíš všecken ostatek Izraelský, vylévaje prchlivost svou na Jeruzalém?