En Samuël zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, mij doende opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer, noch door den dienst der profeten, noch door dromen; daarom heb ik u geroepen, dat gij mij te kennen geeft, wat ik doen zal.
I řekl Samuel Saulovi: Proč mne nepokojíš, že jsi mne zavolati rozkázal? Odpověděl Saul: Úzkostmi sevřín jsem velice; nebo Filistinští bojují proti mně, a Bůh odstoupil ode mne, a neodpovídá mi více, ani skrze proroky, ani skrze sny. Protož povolal jsem tě, abys mi oznámil, co bych měl činiti.