Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid ener vrouw?
Na te Išbaalove riječi Abner se razgnjevi i reče: "Zar sam ja pasja glava u Judi? Do danas sam samo dobro činio domu tvoga oca Šaula, njegovoj braći i njegovim prijateljima; nisam dopustio da padneš u Davidove ruke, a ti me danas prekoravaš zbog obične žene!