Toen maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja, van de kinderen der Kahathieten; en van de kinderen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah;
فَقَامَ اللاَّوِيُّونَ: مَحَثُ بْنُ عَمَاسَايَ وَيُوئِيلُ بْنُ عَزَرْيَا مِنْ بَنِي الْقَهَاتِيِّينَ، وَمِنْ بَنِي مَرَارِي: قَيْسُ بْنُ عَبْدِي وَعَزَرْيَا بْنُ يَهْلَلْئِيلَ، وَمِنَ الْجَرْشُونِيِّينَ: يُوآخُ بْنُ زِمَّةَ وَعِيدَنُ بْنُ يُوآخَ،