Protož vzal Jochanan syn Kareachův, a všecka knížata vojsk, kteříž s ním byli, všecken ostatek lidu, kterýž zase přivedl od Izmaele syna Netaniášova z Masfa, když zabil Godoliáše syna Achikamova, muže bojovné, též ženy a děti i komorníky, kteréž zase přivedl z Gabaon,
Toen nam Johanan, de zoon van Kareah, mitsgaders al de oversten der heiren, die met hem waren, het ganse overblijfsel des volks, dat hij wedergebracht had van Ismaël, den zoon van Nethanja, van Mizpa, (nadat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, geslagen had) te weten de mannen, die krijgslieden waren, en de vrouwen, en kinderkens, en kamerlingen, die hij van Gibeon had wedergebracht;