Nosí jej na rameni, pěstují se s ním, a stavějí ho na místě jeho, i stojí, z místa svého se nehýbaje. Volá-li kdo k němu, neozývá se, aniž jej z úzkosti jeho vysvobozuje.
Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid.