Všecky živočichy, kteříž jsou s tebou ze všelikého těla, tak z ptactva jako z hovad a všelikého zeměplazu, kterýž se hýbe na zemi, vyveď s sebou; ať se v hojnosti rozplozují na zemi, a rostou a množí se na zemi.
Al het gedierte, dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte, en aan vee, en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen op de aarde.