Neodpustí zajisté oko mé tobě, aniž se slituji, ale cesty tvé na tebe uvrhu, a ohavnosti tvé u prostřed tebe budou. I zvíte, že já jsem Hospodin.
En Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uw wegen op u brengen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben.
Neodpustíť zajisté oko mé, aniž se slituji, ale podlé cest tvých zaplatím tobě, a budou ohavnosti tvé u prostřed tebe. A tak zvíte, že já jsem Hospodin, ten, kterýž biji.
En Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uw wegen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben, Die slaat.
Ukrutnost vzrostla v prut bezbožnosti. Nezůstaneť z nich nic, ani z množství jejich, ani z hluku jejich, aniž bude naříkáno nad nimi.
Het geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid; niets van hen zal overblijven, noch van hun menigte, noch van hun gedruis, en geen klage zal over hen zijn.
Přicházíť ten čas, blízko jest ten den. Kdo koupí, nebude se veseliti, a kdo prodá, nic toho nebude litovati; nebo prchlivost přijde na všecko množství její.
De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land.
Ten zajisté, kdož prodal, k věci prodané nepůjde nazpět, by pak ještě byl mezi živými život jejich, poněvadž vidění na všecko množství její nenavrátí se, a žádný v nepravosti života svého nezmocní se.
Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, aangaande de gehele menigte van het land, niet zal terugkeren; en niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken.
Troubiti budou v troubu, a připraví všecko, ale nebude žádného, kdo by šel k boji; nebo prchlivost má oboří se na všecko množství její.
Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde; want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land.
Meč bude vně, mor pak a hlad doma; kdo bude na poli, mečem zabit bude, toho pak, kdož bude v městě, hlad a mor zahubí.
Het zwaard is buiten, en de pest, en de honger van binnen; die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren.
Kteříž pak z nich utekou, ti na horách, jako holubice v údolí, všickni lkáti budou, jeden každý pro nepravost svou.
En hun ontkomenden zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn, zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid.
Stříbro své po ulicích rozházejí, a zlato jejich bude jako nečistota; stříbro jejich a zlato jejich nebude jich moci vysvoboditi v den prchlivosti Hospodinovy. Nenasytí se, a střev svých nenaplní, proto že nepravost jejich jest jim k urážce,
Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinigheid zijn; hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des HEEREN; hun ziel zullen zij niet verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn.
A že v slávě okrasy své, v té, kterouž k důstojnosti postavil Bůh, obrazu ohavností svých a mrzkostí svých nadělali. Protož obrátil jsem jim ji v nečistotu.
En Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter overtreffelijkheid gezet; maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt; daarom heb Ik dat hun tot onreinigheid gesteld.
Protož přivedu nejhorší z pohanů, aby dědičně vládli domy jejich; i učiním přítrž pýše silných, a poškvrněny budou, kteříž jich posvěcují.
Daarom zal Ik de kwaadste der heidenen doen komen, die hun huizen erfelijk bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken doen ophouden, en die hen heiligen, zullen ontheiligd worden.
Bída za bídou přijde, a novina bude za novinou, i budou hledati vidění od proroka, ale zákon zahyne od kněze, a rada od starců.
Ellende zal op ellende komen, en er zal gerucht op gerucht wezen; dan zullen zij het gezicht van een profeet zoeken; maar de wet zal vergaan van den priester, en de raad van de oudsten.
Král ustavičně kvíliti bude, a kníže obleče se v smutek, a ruce lidu v zemi předěšeny budou. Podlé cesty jejich učiním jim, a podlé soudů jejich souditi je budu. I zvědí, že já jsem Hospodin.
De koning zal rouw bedrijven, en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hun weg, en met hun rechten zal Ik ze richten; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.