Toběť, ó Pane, přísluší spravedlnost, nám pak zahanbení tváři, jakž se to děje nyní mužům Judským a obyvatelům Jeruzalémským, a všechněm Izraelským, blízkým i dalekým, ve všech zemích, kamž jsi je zahnal pro přestoupení jejich, jímž přestupovali proti tobě.
Bij U, o Heere! is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage; bij de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem, en geheel Israël, die nabij en die verre zijn, in al de landen, waar Gij ze henengedreven hebt, om hun overtreding, waarmede zij tegen U overtreden hebben.