Nyní pak psal jsem vám, abyste se nesměšovali s takovými, kdyby kdo, maje jméno bratr, byl smilník, neb lakomec, neb modlář, neb zlolejce, neb opilec, neb dráč. S takovým ani nejezte.
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.