Tko ih nađe, proždire ih, neprijatelji njini zborahu: 'Nismo mi krivi, jer zgriješiše Jahvi, pašnjaku pravde, Jahvi, nadi otaca svojih!'
Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE, in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen.