A ti, sine čovječji, doista u dan kad im oduzmem snagu, dičnu radost njihovu, radost im očinju, slast duše njihove, sinove i kćeri njihove -
En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegnemen hun sterkte, de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het verlangen hunner zielen, hun zonen en hun dochteren;